Урок 7
Fonetiek: Дифтонги [o·i] и [e·u]
Thema: Het weer. De jaargetijden. Погода. Времена года.
Voorbeelden:
Wat voor weer is het vandaag? – Какая сегодня погода? Het weer is mooi (slecht). – Хорошая (плохая) погода. Het is warm, koud. – Тепло, холодно. Het regent, sneeuwt. – Идет дождь, снег. Сравнение: dat is beter, slechter, even goed als ... – это лучше, хуже, также хорошо как и ... Подтверждение: Ik geloof van wel. – Я думаю, что это так. Ik geloof van niet. – Я не думаю, что это так.
Grammatica:
Степени сравнения прилагательных. Безличные предложения с het. Определительные местоимения elk, ieder. Особые случаи образования множественного числа существительных. Глагол beginnen + te + инфинитив. Конструкция aan + het + инфинитив.
Дифтонг [o·i]
[o·i] | ooi | [o·i] – долгий дифтонг, состоит из полудолгого закрытого лабиализованного [o·] и краткого безударного [i]. Артикуляционная установка для полудолгого [o·], губы вытянуты вперед и округлены, плавно переходит в установку для краткого [i]. Полу долгое [o·] произносится напряженно. Сравните: mooi и «мой». | mooi dooien |
Spreek uit: [o·] – [i] – [o·i], [o·] – [i] – [o·i], [o·] – [i] – [o·i]
Oef. 1 / Упр. 1. Luister en herhaal, lees. Слушайте и повторяйте, прочтите:
mooi
dooi
fooi
hooi
kooi
ooit
nooit
dooien
hooien
Oef. 2. Lees en onthoud. Прочтите и запомните:
Voorbeeld:
Oef. 3. Vraagt uw gesprekspartner over het weer. Спросите свого собеседника о погоде.
Дифтонг [e·u]
[e·u] | eeuw | [e·u] - долгий дифтонг, состоит из полудолгого ударного [е] и безударного краткого [u]. Артикуляционная установка для [е·] (губы напряжены и растянуты, кончик языка прижат к нижним зубам) плавно переходит в установку для краткого [u] (губы округлены и слегка вытянуты вперед, язык чуть оттянут назад). | de eeuw de leeuw de leeuwen |
[w] произносится только между двумя гласными |
Spreek uit (произнесите): [e·] – [u] – [e·u], [e·] – [u] – [e·u], [e·] – [u] – [e·u]
Oef. 4. Luister en herhaal, lees. Let op de articulatie van de tweeklank. Слушайте и повторяйте, прочтите. Обратите внимание на артикуляцию дифтонга:
[e·u]
eeuw
eeuwen
leeuw
leeuwen
meeuw
meeuwen
sneeuw
sneeuwen
Oef. 5. Spreek uit. Произнесите:
De nieuwe eeuw.
De dooiende sneeuw.
De leeuw keek naar een meeuw en een spreeuw in de sneeuw.
Oef. 6. Luister en herhaal. Lees en zeg na. Let op de spelling. Слушайте и повторяйте. Прочтите и повторите. Обращайте внимание на написание.
Oef. 7. Let op de uitspraak van de volgende woorden. Обратите внимание на произношение следующих слов:
vochtig ['vɔxtəx]
regenachtig [re·ɣən'axtəx]
prachtig ['praxtəx]
heerlijk ['he:rlək]
zacht [zaxt]
hoger ['ho·ɣər]
dikwijls ['dikwəls]
TEKST
HET WEER. DE JAARGETIJDEN
Het jaar heeft vier jaargetijden, namelijk: de lente of het voorjaar, de zomer, de herfst of het najaar en de winter.
De lente is het mooiste jaargetijde in Nederland. Dat is de tijd van zon en bloemen. De bomen krijgen jong blad, en elke dag wordt het wat warmer. De zon schijnt. Aan de blauwe hemel staan witte wolken. De bollenvelden bloeien.
Dan komt de zomer. De zon staat hoger en het wordt steeds warmer. Soms is het heet. Soms komt er onweer.
In de herfst worden de dagen korter, de nachten kouder. De bladeren van de bomen beginnen te vallen. De lucht is vochtig. Er hangt een dichte mist. Het waait en regent altijd in de herfst.
De winters zijn zacht en regenachtig. Het is koud buiten. Het sneeuwt. Soms vriest het en dan is iedereen aan het schaatsen. Helaas begint het meestal na een paar dagen weer te dooien.
GESPREK I
— Wat voor weer is het vandaag?
— Het is prachtig weer vandaag. De zon schijnt. Het is warm.
— Fijn. Dan maken we een uitstapje.
GESPREK II
— Hoe is het weer vandaag?
— Het weer is niet erg mooi vanmorgen.
— Regent het nog?
— Ik geloof van wel. Het regent de hele tijd.
— Ja, dat is echt Nederlands weer. Dan blijven we maar liever thuis.
GESPREK III
— Is het koud vandaag?
— Nee, het is niet koud.
— Vriest het? Is de temperatuur onder nul?
— Nee, de temperatuur is vijf graden boven nul.
Woorden en uitdrukkingen
het blad, bladeren лист (растения); jong blad молодая листва
blauw синий, голубой
blijven оставаться
bloeien цвести
de bloem, -en цветок
het bollenveld, -en цветочное поле, поле для разведения цветочных луковиц
buiten снаружи, на дворе, на улице
dicht густой
dooien таять; het dooit тает
echt настоящий
fijn чудесно
geloven верить, думать, полагать;
ik geloof van wel я думаю, что это так;
ik geloof van niet я думаю, что это не так
heerlijk чудесный, чудесно
heet жарко
helaas к сожалению
de hemel небо; aan de hemel на небе
de herfst осень
het jaar, jaren год
het jaargetijde, -n время года
jong молодой, свежий, новый
kort короткий
koud (het is koud) холодный (холодно)
de lente, -n весна
meestal чаще всего
de mist туман
de nacht, -en ночь
het najaar осень
namelijk а именно
prachtig великолепный
regenachtig дождливый
regenen идти (о дожде); het regent идет дождь
schaatsen кататься на коньках
sneeuwen: идти (о снеге); het sneeuwt идет снег
soms иногда
steeds всегда, постоянно
de tijd, -en время
de temperatuur, -turen температура; 10 graden (boven, onder) nul 10 градусов (выше, ниже) нуля
uitleggen обьяснять
het uitstapje, -s прогулка, поездка за город; een uitstapje maken поехать за город
vaak часто
vallen падать, опадать, выпадать
vandaag сегодня; vanmorgen сегодня утром; vanmiddag сегодня днем; vanavond сегодня вечером; vannacht сегодня ночью
het voorjaar весна
vriezen морозить; het vriest подмораживает; мороз
waaien дуть (о ветре); het waait дует ветер
warm (het is warm) теплый (тепло)
het weer погода
weer снова, опять
de winter зима
de wolk, -en облако
worden становиться (начинаться)
zacht мягкий, тихий
de zomer, -s лето
de zon солнце
Грамматические пояснения к тексту
1. Степени сравнения прилагательных
Положительная степень: Het is warm.
Для выражения одинаковости служит союз als в сочетаниях even ... als, net zo ... als, juist (precies) zo, als, напр.:
Vandaag is het even (net zo) warm als gisteren.
Сравнительная степень образуется при помощи суффикса -er, напр.:
Elke dag wordt het wat warmer.
Если основа прилагательного оканчивается на -r, то к ней прибавляется суффикс -der, напр.:
ver – verder
helder – helderder
Для выражения неодинаковости используется союз dan (чем), напр.:
Vandaag is het warmer dan gisteren.
Превосходная степень образуется при помощи суффикса -st, напр.:
warm – warmer – warmst
mooi – mooier – mooist
Запомните:
duur – duurder – duurst
dichtbij – dichterbij – dichtstbij
В функции определения прилагательное в превосходной степени употребляется с определенным артиклем (по роду определяемого существительного) и принимает окончание -e, напр.:
De lente is het mooiste jaargetijde in Nederland.
Vandaag is de warmste dag van de zomer.
В предикативной функции прилагательное в превосходной степени употребляется с артиклем het и не имеет окончания, напр.:
Vandaag is het het warmst.
Примечание: При образовании степеней сравнения необходимо учитывать правила правописания кратких и долгих гласных, напр.:
hoog – hoger – hoogst
dik – dikker – dikst
Запомните особые случаи образования степеней сравнения:
goed – beter – best
veel – meer – meest
weinig – minder – minst
graag – liever – liefst
Vandaag is het meer (minder) warm.
– Сегодня более (менее) тепло.
Сравните:
Deze kamer is beter dan die. – Эта комната лучше той.
Ik blijf liever thuis. – Лучше я останусь дома.
Запомните перевод:
mijn oudere broer – мой старший брат
zijn jongere zus – его младшая сестра
2. Для обозначения состояния погоды употребляются безличные предложения с het, напр.:
het is warm, het is koud, het wordt warmer
Глаголы, обозначающие явления природы, сочетаются в предложении с безличным местоимением het в форме 3 лица единственного числа, напр.:
3. Определительные местоимения ieder, elk (каждый, -ая, -ое) согласуются с существительным в роде и числе, напр.:
Elke (iedere) dag wordt het wat warmer.
Elk jaargetijde is goed.
4. Некоторые существительные удлиняют во множественном числе краткий корневой гласный, напр.:
de dag – de dagen, het blad – de bladeren
5. Глагол beginnen (начинать) требует после себя инфинитива другого глагола с частицей te, напр.:
Helaas begint het te dooien.
6. Конструкция aan + het + инфинитив глагола употребляется для выражения длительности действия, напр.:
Jan is aan het lezen. – Ян читает.
Het vriest en dan is iedereen aan het schaatsen. – Мороз, и тогда все катаются на коньках.
Oefeningen – Упражнения
8. Druk de gelijkheid uit zoals in het voorbeeld. Выразите равенство, как в примере:
De winter is lang. En de zomer? – De zomer is even lang als de winter.
- De struiken zijn hoog. En de jonge bomen?
- Het boek is dik. En het tijdschrift?
- Mijn kamer is licht. En jouw kamer?
- Dit huis is hoog. En het hotel?
9. Druk het verschil uit zoals in het voorbeeld. Выразите разницу, как в примере:
Is de dag in het najaar even kort als in het voorjaar? – Nee, de dag in het najaar is korter dan in het voorjaar.
- Is dit landschap even mooi als het landschap in Limburg?
- Is de dag even warm als de nacht?
- Is het Nederlands even moeilijk als het Duits?
- Zijn de dagen in de winter even lang als de dagen in de zomer?
10. Vergelijk. Сравните:
De jongen is tien jaar oud. Het meisje is pas vijf. – Het meisje is niet zo oud als de jongen. Ze is vijf jaar jonger.
- Het hotel is 40 meter hoog. Het huis is 30 meter hoog.
- Jan is 160 cm groot (lang). Wim is 150 cm groot (lang).
- Mijn vader is 44 jaar oud. Mijn moeder is 39 jaar oud.
- Meneer Bakker is 50 jaar oud. Meneer Dijkstra is 45 jaar oud.
11. Maak zoals in het voorbeeld. Сделайте, как в образце:
De dag in de zomer is niet zo kort als de nacht. – De nacht in de zomer is korter dan de dag.
- Het is niet zo warm in het voorjaar als in de zomer.
- Het is niet zo koud in het najaar als in de winter.
- Deze woning is niet zo groot als onze woning.
- Dit huis is niet zo hoog als het hotel.
- De brief van Wim is niet zo lang als de brief van Jan.
12. Maak zoals in het voorbeeld. Сделайте, как в образце:
De dagen in het voorjaar zijn lang. En in de zomer? – De dagen in de zomer zijn nog langer.
- De dagen in het najaar zijn kort. En in de winter?
- De bollenvelden in de lente zijn mooi. En in de zomer?
- Piet antwoordt vlug op de vragen. En Jan?
- Kees komt vroeg voor de les. En Annie?
13. Antwoord zoals in het voorbeeld. Ответьте, как в примере:
Is het in de winter even koud als in de herfst? – Nee, in de winter is het kouder dan in de herfst.
- Is het in het voorjaar even warm als in het najaar?
- Is Jan even groot als Wim?
- Is zijn vader even oud als zijn moeder?
- Is het boek even dik als het tijdschrift?
14. Antwoord. Ответьте:
Wat is kouder: de winter of de herfst? – De winter is kouder.
- Wat is warmer: het voorjaar of het najaar?
- Wie is ouder: de jongen of het meisje?
- Wie is groter: Jan of Wim?
- Wat is hoger: het hotel of het huis?
- Wie is ouder: zijn vader of zijn moeder?
- Wanneer zijn de dagen langer: in de zomer of in de winter?
- Wanneer zijn de nachten korter: in de winter of in de zomer?
15. Antwoord. Ответьте:
- Waar blijft u liever: thuis of bij uw vrienden?
- Wie schrijft minder: Jan of Wim?
- Wie leert meer: Kees of Piet?
- Wie spreekt Nederlands beter: Anton of Marie?
- Waar schrijf je liever mee: met pen of met potlood?
- Waar woont u liever: in een grote stad of in een kleine stad?
16. Zeg zoals in het voorbeeld. Скажите, как в примере:
Een student schrijft slecht. De docent zegt: Schrijft u beter!
- Een student komt laat voor de les. De docent zegt:
- Een student spreekt weinig Nederlands. De docent zegt:
- Een studente spreekt langzaam Engels. De docent zegt:
17. Antwoord. Ответьте:
Wie antwoordt het best? (Wim) – Wim antwoordt het best.
- Wie spreekt het best? (Jan)
- Wie vertaalt het best? (Anneke)
- Wie werkt het meest? (Piet)
- Wie leest het meest? (Ria)
- Wie vraagt het minst? (Henk)
18. Maak zoals in het voorbeeld. Сделайте, как в образце:
Wim leest goed. – Jan leest beter. Kees leest het best.
- De student spreekt vlug. Deze studente . De lerares .
- Annie schrijft veel. Nel . Margriet .
- Piet leert weinig. Dirk . Emmeke .
- Kees antwoordt op de vragen goed. Simon . Joke .
19. Gebruik de vergrotende trap. Используйте сравнительную степень:
Voorbeeld: Hij heeft een mooie tuin. – Zijn vriend heeft een mooiere tuin.
- Wij hebben een moderne woning.
- Hij woont in een grote kamer.
- We wonen in een grote stad.
- Ik heb een nieuw boek.
20. Gebruik de overtreffende trap. Используйте превосходную степень:
Voorbeeld: De lente is ... jaargetijde in Nederland. (mooi) – De lente is het mooiste jaargetijde in Nederland.
- Henk is leerling in de klas. (jong)
- Mijn vriend is student in de groep. (oud)
- Dat is wijk van de stad. (oud, mooi)
- De Arbatstraat is straat van Moskou. (oud)
- De Leidsestraat is straat van Amsterdam. (druk – оживленный)
21. Antwoord zoals in het voorbeeld. Ответьте, как в примере:
Meneer van Dam heeft drie grote kamers. Welke kamer is de grootste? – De woonkamer is de grootste.
- Mevrouw de Wit heeft twee lichte kamers. Welke kamer is de lichtste?
- Hier spelen vier kleine meisjes. Wie is het kleinste?
- Het jaar heeft vier jaargetijden. Welk jaargetijde is het mooiste?
22. Vul in: beter of liever? Вставьте: лучше или скорее (предпочтительнее)?
23. Vul in: groter of meer? Вставьте: больше (по размеру/высоте) или больше (по объему/количеству)?
24. Vul in: kleiner of minder? Вставьте: меньше (по размеру/высоте) или меньше (по объему/количеству)?
25. Zeg deze zinnen in het Nederlands, schrijf ze op. Скажите эти предложения по-нидерландски, напишите их:
1. Сегодня теплее, чем вчера. Весной дни становятся длиннее, а ночи – короче. Девочка моложе своего брата. 2. Эта комната лучше той. Ваша кухня меньше нашей. Этот дом больше вашего старого дома. 3. Питу нужно больше писать и читать. Ребенку нужно меньше смотреть телевизор. Идет дождь и мы лучше посидим дома. 4. Моему отцу столько же лет, сколько и матери. Он так же хорошо говорит по-голландски, как и Вы. У нас такая же новая мебель, как и у вас.
26. Antwoord. Ответьте:
- In welk jaargetijde regent het vaak?
- In welk jaargetijde sneeuwt het?
- In welk jaargetijde waait het vaak?
- In welk jaargetijde vriest het?
- In welk jaargetijde dooit het?
27. Zeg in het Nederlands. Schrijf deze zinnen op. Скажите по-нидерландски, напишите эти предложения:
идет дождь, сегодня идет дождь, идет снег, сегодня подмораживает, весной тает (снег)
28. Vul in: elke of elk? Вставьте: каждая/-ый или каждое (род de или het)?
29. Gebruik mogelijke infinitieven, vergeet ‘te’ niet. Используйте возможные инфинитивы, не забудьте про частицу ‘te’.
Voorbeeld: In de herfst beginnen de bladeren ... (vallen) – In de herfst beginnen de bladeren te vallen.
- In de lente beginnen de bomen jong blad . (krijgen)
- Op school beginnen de kinderen . (lezen, schrijven)
- Mijn vriend begint Nederlands . (leren)
- Nu beginnen de studenten Nederlands . (spreken)
30. Zeg in het Nederlands. Скажите по-нидерландски:
- Мы начинаем учить нидерландский язык.
- Я начинаю говорить по-нидерландски.
- Он начинает читать по-нидерландски.
31. Antwoord zoals in het voorbeeld. Ответьте, как в примере:
Iedereen is op het ijs. Wat doet iedereen? (schaatsen) – Iedereen is aan het schaatsen.
- De kinderen zijn in de tuin. Wan doen ze? (spelen)
- De vader is boven. Wat doet hij? (lezen)
- De leraar staat voor de klas. Wat doet hij? (uitleggen)
- Jan is op zijn kamer. Wat doet hij? (schrijven)
32. Maak zoals in het voorbeeld. Сделайте, как в образце:
De kinderen spelen in de tuin. – Ze zijn in de tuin aan het spelen.
- Mijn vriend vertaalt een boek.
- Het meisje leest een nieuwe krant.
- Piet schrijft een lange brief.
33. Antwoord volgens het voorbeeld. Ответьте в соответствии с примером:
U leest een krant. Wat doet u? – Ik ben aan het lezen.
- U vertaalt een tekst. Wat doet u?
- U schrijft een brief. Wat doet u?
- U leest een tekst. Wat doet u?
- U leest een boek. Wat doet u?
34. Antwoord zoals in het voorbeeld. Ответьте, как в примере:
Regent het nog? – Ik geloof van wel. Ik geloof van niet.
- Dooit het nog?
- Sneeuwt het nog?
- Vriest het nog?
- Is hij nu thuis?
- Zijn de kinderen nog op school?
- Zijn we laat voor de les?
35. Uw vriend vraagt u: Komt u/kom je vandaag bij ons?
Wat antwoordt u? (u bedankt, u gelooft van ...)
Ваш друг спрашивает: Придете ли Вы / придешь ли ты сегодня к нам?
Что Вы ответите? (Вы благодарите, Вы думаете, что …) (свободные ответы)
- U wilt komen.
- U kunt niet komen.
- Je wilt komen.
- Je kunt niet komen.
36. Gebruik de namen van de jaargetijden. Используте названия времен года.
Voorbeeld: In het ... krijgen de bomen nieuwe bladeren. – In het voorjaar krijgen de bomen nieuwe bladeren.
- In de kan het soms erg warm zijn.
- In de bloeien de bollenvelden.
- In de beginnen de bladeren te vallen.
- Sneeuw komt gewoonlijk in de .
- Mist en regen komen gewoonlijk in de .
- Na de komt de winter.
37. Vul in. Вставьте слова:
- Het voorjaar is .
- De bomen krijgen blad.
- De zon schijnt aan de hemel.
- In de zomer staat de zon .
- Het is soms .
- De wind waait.
- De mist is dikwijls .
- De winter is en .
- Het is buiten.
38. Vertaal in het Nederlands. Переведите на нидерландский (в каждом личном переводе могут быть небольшие отклонения, не обязательно являющиеся ошибкой):
Весна в Нидерландах самое хорошее время года. На голубом небе светит солнце. Распускаются листья на деревьях. Цветут цветы. Лето не жаркое, но часто идет дождь. Иногда бывает гроза. Осенью становится холоднее. Часто дует ветер. Начинают опадать листья с деревьев. Все время идет дождь или выпадает густой туман. Зима в Нидерландах мягкая и дождливая. Иногда идет снег, иногда подмораживает. Тогда все катаются на коньках. Но вскоре снег снова тает.
39. Antwoord op de vragen over de tekst. Ответьте на вопросы по тексту (часть ответов своя):
1. Hoeveel jaargetijden heeft het jaar? 2. Hoe heten de jaargetijden? 3. Wat is het mooiste jaargetijde in Nederland? 4. Welk jaargetijde is het nu? 5. Schijnt de zon? 6. Wat maakt het landschap mooi in de lente? 7. Hoe wordt het in de zomer? 8. Hoe staat de zon? 9. Wat komt er soms? 10. Hoe lang zijn de dagen in de herfst? En de nachten? 11. Beginnen de bladeren te vallen? 12. Hoe is de lucht in het najaar? 13. Wat voor weer is er in de herfst? 14. Hangt er een dichte mist in het najaar? 15. Hoe zijn de winters in Nederland? 16. Is het koud buiten? 17. Sneeuwt het vaak? 18. Vriest het? Wat doet iedereen dan? 19. Wanneer dooit het?
40. Antwoordt. Ответьте:
1. Welk jaargetijde vindt u het mooist? 2. Welk jaargetijde is het nu? 3. Wat voor weer is het vandaag? 4. Regent het? 5. Sneeuwt het? 6. Waait het? 7. Is het vandaag mooi weer? 8. Is het warm? 9. Is het koud?
41. Stel de vragen van de oef. 40 aan uw gesprekspartner. Задайте вопросы из упражнения 40 Вашему собеседнику.
42. Leer de drie gesprekken onder de tekst van het hoofdstuk uit het hoofd. Выучите три беседы под текстом урока наизусть.
43. U wilt een uitstapje maken. Stel uw gesprekspartner een vraag over het weer vandaag. Вы хотите пойти на прогулку. Задайте Вашему собеседнику вопрос о погоде сегодня.
44. Zet het gesprek voort. Продолжите беседу:
— Wat voor weer is het vanmorgen?
— Het weer is mooi.
45. Maak een gesprek. Составьте беседу:
— Wat voor weer is het vanmorgen?
— Het weer is niet erg mooi vanmorgen.
46. Je houdt van (ты любишь) de lente (van de zomer, van het najaar, van de winter). Leg uit, waarom. Ты любишь весну (лето, осень, зиму). Объясни, почему.